Uitgebreide theoretische achtergrondinfo

Inleiding

Sinds mensenheugenis zijn er individuen of groepen, die het initiatief nemen om de eigen omgeving te verlaten en om zich elders te vestigen.

De migrant dan wel migranten komen hierbij terecht in een vreemde omgeving. De kennismaking met de reeds daar woonachtige mensen verloopt zelden zonder problemen, gevechten zelfs oorlogen, niet alleen vanwege de strijd om “resources” maar ook omdat het wederzijds  onbekende, het vreemde, angstig en achterdochtig maakt, hetgeen snel leidt tot gewelddadige escalaties.

Het gezegde “onbekend maakt onbemind “ verwijst hiernaar.

Hoewel de informatie over de diverse bevolkingsgroepen de laatste jaren door de opkomst van internet sterk is toegenomen worden zowel de migranten als de autochtonen nog steeds geconfronteerd  met “vreemden”,   met andere normen en waarden, met andere visies omtrent de omgang met elkaar, bijvoorbeeld op het niveau van rollen (man/vrouw), lichamelijk contact (wel of niet handen geven, seksualiteit), met andere visies op opvoeding, kleding, voedingsgewoonten, werk- en familierelaties,  spiritualiteit, religie, zingeving, op wetgeving en het bedrijven van politiek.

Dit anders denken,  voelen en doen roept zoals gezegd snel angst ,  spanning, agressie en vermijding op, waardoor de interpersoonlijke spanningen tussen de oorspronkelijke bewoners en de nieuwkomers vaak oplopen resulterend in een toename van competitie, geweld of vervreemding.

Inmiddels is onze aarde zo vol geraakt en is de onderlinge communicatie,  onder andere op de sociale media,  zo geïntensiveerd dat een kennismaking of confrontatie met  het “vreemde” onvermijdelijk is geworden.

Met name oorlogsgeweld in het midden oosten en in diverse Afrikaanse landen heeft een grote instroom van migranten met name naar en  in Europa bewerkstelligd.

Door deze migratie en door genoemde psychologische reacties van angst,  agressie, vermijding en vervreemding is maatschappelijk grote onrust ontstaan. Niet alleen ver van huis denk aan 9/11 en de drama’s op de Middellandse Zee maar ook  in de ons omringende landen,  en nu ook in eigen land: denk aan  de recente spanningen rond de aanwezigheid dan wel de komst van asielzoekers en migranten in bijvoorbeeld Ede, Zaltbommel en Alphen aan de Rijn.

Momenteel vormen voor veel autochtonen en allochtonen  de spanningen tussen groepen mensen van onderscheide culturele afkomst, binnen de samenleving, de belangrijkste bron van onveiligheid.

Doelstelling PROMENT

Kern van het probleem van genoemde spanningen is de universele angst voor het vreemde en onbekende.

De doelstelling van PROMENT is om dit gevoel van onveiligheid zowel bij autochtonen als allochtonen te verminderen door op positieve wijze de processen te beïnvloeden, die ten grondslag liggen aan de wijze van denken en voelen over onszelf en de ander.

Wij gaan er hierbij van uit dat hierdoor de communicatie tussen mensen van diverse culturele afkomst zal verbeteren en daarmee ook hun weerbaarheid.

De psychologische processen,  die betrekking hebben op de manier waarop we denken en voelen over onszelf respectievelijk over de ander,  worden ook wel mentalisatie pocessen genoemd. Mentaliseren verwijst in dit kader naar dit actieve proces van het begrijpen van het gedrag van onszelf en van de de ander.

Kortom: PROMENT heeft als doelstelling: de weerbaarheid van mensen van diverse culturele achtergronden te verbeteren door het mentaliseren te bevorderen.

PROMENT wil zich hierbij in eerste instantie richten op migranten, met name op asielzoekers en vluchtelingen. Zij zijn vaak extra kwetsbaar door een traumatisch oorlogsverleden, door het verblijf in een voor hen onbekende omgeving, met geen,  of een klein sociaal netwerk en vaak ook met een taalachterstand.

In het navolgende gedeelte zullen we eerst ingaan het fenomeen mentaliseren, en op het fenomeen comparti-mentaliseren. Met deze laatse term wordt geduid op het tegenovergestelde van mentaliseren namelijk het niet willen begrijpen van de ander of het “andere”.

Tot slot zullen we ingaan op het kader waarbinnen we mentaliseren willen bevorderen, namelijk binnen de activiteiten om de algehele weerbaarheid te vergroten.

Ook zullen we beschrijven hoe PROMENT  deze  plannen wil realiseren.

Wat is mentaliseren?  En wat “compartimentaliseren?

Mentaliseren (Wikipedia) verwijst naar een focus op mentale toestanden in de persoon zelf of in anderen, in het bijzonder met betrekking tot verklaringen van gedrag. Dat mentale toestanden gedrag beïnvloeden, staat wel vast. Overtuigingen, wensen, gevoelens en gedachten, of ze nu bewust of onbewust zijn, bepalen wat we doen.

Verklaringen van gedrag in termen van de mentale toestanden van anderen zijn relatief kwetsbaar vergeleken met verklaringen, die verwijzen naar aspecten van de fysieke omgeving. Deze laatste zijn veel minder ambigu, omdat de fysieke wereld minder gemakkelijk te veranderen is. Als je uitgaat van mentaliseren, kan elke gedachte aan alternatieve mogelijkheden tot een verandering van opvattingen leiden. Een focus op de geest leidt tot veel onzekerder conclusies dan een focus op fysieke omstandigheden, omdat het gaat om een representatie van de werkelijkheid en niet om de werkelijkheid zelf. We handelen in bepaalde situaties soms op grond van verkeerde aannamen over de mentale toestand van anderen, wat tragische gevolgen kan hebben. In de middeleeuwen was de aanname dat iemand door de duivel bezeten was al genoeg reden om hem levend te verbranden. Tegenwoordig kan de aanname dat iemand een terrorist is soms ook voldoende reden zijn om hem van het leven te benemen.

Mentalisatie is een grotendeels voorbewuste, op verbeeldingskracht gebaseerde mentale activiteit. Het heeft met verbeeldingskracht te maken omdat we ons moeten voorstellen wat andere mensen zouden kunnen denken of voelen. Het ontbeert homogeniteit, omdat de geschiedenis van ieder persoon en zijn verbeeldingsvermogen tot andere conclusies kunnen leiden over de mentale toestanden van anderen. We hebben deze verbeeldingskracht soms ook nodig om onze eigen ervaringen te begrijpen, zeker als het gaat om emotioneel geladen kwesties of irrationele, niet-bewust gemotiveerde handelingen.

Om een mentaliserende attitude aan te nemen, om ervan uit te gaan dat men zelf en anderen een geest hebben, is het nodig dat men beschikt over een representationeel systeem voor mentale toestanden. Hoewel bij mentalisatie waarschijnlijk talloze corticale systemen betrokken zijn, is het in elk geval zeker dat er sprake is van activering van de middelste prefrontale gebieden van de hersenen, waarschijnlijk het paracingulaire gebied (Gallagher & Frith, 2003). Het is aannemelijk dat diverse hersengebieden betrokken zijn bij verschillende aspecten van mentaliseren, waaronder gebieden die te maken hebben met aandachtsprocessen en emotionele reacties (Allen, Fonagy en Bateman 2008).

Allen, Fonagy en Bateman (2008) stellen dat we het woord ‘mentaliseren’ moeten prefereren boven ‘mentalisatie’, om aan te geven dat het iets is wat we doen of nalaten te doen. Zij definiëren mentaliseren als het ‘begrijpen en interpreteren van gedrag als gekoppeld aan intentionele mentale toestanden’. Het is in essentie een sociaal construct, in de zin dat we letten op de mentale toestanden van degenen met wie we samen zijn, fysiek of psychologisch. We kunnen ook tijdelijk het besef kwijtraken dat het om andere ‘geesten’ gaat en ze zelfs als fysieke objecten behandelen. Elders heeft Fonagy (2004), het vermoeden geuit dat fysiek geweld alleen mogelijk is als we opzettelijk de mogelijkheid uitsluiten dat de persoon die we mishandelen een geest heeft door de ander als een fysiek object te beschouwen of als een lid van een grote vreemde sociale groep,  maar niet als een individu met specifieke belangen en overtuigingen.

Dit afsplitsen tot vreemde groep wordt zoals gezegd ook wel comparti-mentaliseren genoemd:    Een term die de Nederlandse socioloog Abraham de Swaan gebruikt om te beschrijven wat er gebeurt wanneer het mentaliseren juist niet plaats vindt en men de ander niet meer ziet als een individu met specifieke belangen en overtuigingen en wanneer het in het contact met de “ander”  de “foute” kant uitgaat:

Abram de Swaan heeft hierover een verschrikkelijk boek geschreven (Henk van Renssen, 2014). Het is waarschijnlijk het ergste boek uit de lange carrière van de Amsterdamse socioloog en P.C. Hooftprijswinnaar (1942), soms is het bijna ondraaglijk om te lezen. Het gaat niet over de zorg van een staat voor zijn burgers, De Swaans bekendste thema, maar over de keerzijde van de staatsmacht: de gruwelijke massamoorden waartoe een staat af en toe ook in staat is.

“Compartimenten van vernietiging” is de voltooiing van dat project, het is zijn poging een systematische beschrijving te geven van de omstandigheden waaronder samenlevingen en de individuen die daar deel van uitmaken overgaan tot het elimineren van hele delen van de eigen bevolking. Daarmee heeft De Swaan een eerste sociologie van de massamoord ge- schreven.

Die bestond nog niet, stelde de Pools-Britse socioloog Zygmunt Bauman al in zijn beroemde Moderniteit en de Holocaust uit 1989. De Holocaust en andere genocides, parafraseert De Swaan hem instemmend, hadden ‘nauwelijks enig spoor nagelaten binnen het sociologisch vakgebied’, hoewel ze toch overduidelijk maatschappelijke verschijnselen waren, hoe pervers ook. Bauman probeerde zelf een begin te maken door te stellen dat volkerenmoorden bij uitstek moderne verschijnselen waren, uitwassen van maatschappijen gestoeld op rationaliteit, industrialisering en bureaucratisering. Dat beeld is nog altijd populair. Een echo ervan was onlangs nog op de voorpagina van de Volkskrant te lezen, waar gerept werd van een ‘industriële massamoord in Syrië’.

De Swaan maakt al vroeg in zijn boek korte metten met de moderniteitsthese: al sinds de vroegste beschaving moorden groepen mensen elkaar uit. Bovendien, in Rwanda in 1994, om maar een voorbeeld te noemen, werden Tutsi’s ‘ouderwets’ met de machete afgeslacht. En ten slotte: zelfs de Holocaust was niet zo’n cleane operatie als vaak wordt voorgesteld, ook daar werd barbaars en sadistisch gemarteld en gemoord, ook die verliep chaotisch en vaak ongepland. Hoewel de moderne tijd er nieuwe elementen aan heeft toegevoegd (een grotere schaal van moorden, moderne technologieën en werkwijzen) is de massamoord dus van alle tijden, concludeert De Swaan.

Is hij ook ‘van alle mensen’: kan iedereen, mits hij in de ‘juiste’ omstandigheden terechtkomt, een massa-moordenaar worden? Dat is het grootste misverstand, stelt De Swaan: de zogeheten banaliteit van het kwaad, het populaire idee dat ‘u en ik’ net zo goed genocidaires hadden kunnen worden. Die stelling hebben we in de eerste plaats te danken aan filosofe Hannah Arendt, die zich liet misleiden door de bij zijn proces zo gewone, maar in feite fanatieke nazi Adolf Eichmann. Ook een belangrijke rol speelt een verkeerde interpretatie van experimenten als die van sociaal psycholoog Stanley Milgram, waaruit zou blijken dat willekeurige proefpersonen bereid zijn anderen te straffen met hoge stroomstoten als ze daartoe maar worden aangezet door een autoriteitsfiguur. Dat blijkt niet helemaal waar: minstens een derde van de proefpersonen (afhankelijk van de versie van de proef) weigerde verder te gaan toen ‘slachtoffers’ (acteurs) zogenaamd van de pijn begonnen te kermen. Wat motiveerde die mensen, vraagt De Swaan zich af, waarom weigerden zij wel en anderen niet? Zijn er persoonlijkheids-trekken die een massamoordenaar kenmerken?

In De Swaans theorie van de massamoord staat het begrip ‘compartimentalisering’ uit de titel van zijn boek centraal. Elke samenleving heeft volgens hem wel groepen die als anders worden beschouwd, het is een normaal resultaat van de behoefte van mensen om zich met een groep te identificeren en zich te onder- scheiden van andere groepen. Soms zijn die anderen bewoners van andere landen, soms etnische, reli- gieuze, politieke of andere minderheden in de eigen gemeenschap.

Wanneer zo’n groep apart wordt gezet van de rest ‘ eerst politiek door populistische politici, vervolgens insti- tutioneel door de staat zelf (bijvoorbeeld beroepsverboden), later ook nog geografisch, is sprake van die compartimentalisering: de samenleving richt een apart ‘compartiment’ in voor de minderheid, waarin op een gegeven moment alles met hen kan en mag gebeuren, tot massamoord aan toe. Dit terwijl (of sterker: zodat) de samenleving als geheel zichzelf nog steeds als ‘beschaafd’ kan zien. Meestal gebeurt het moorden door specialisten (militairen, politie) die achter de schermen hun werk doen (hoewel velen ervan weten), maar soms ook, tijdens zogeheten megapogroms, door de bevolking zelf, waarbij de staat een sturende rol speelt. Vaak gebeurt dit allemaal in zeer roerige tijden, van (burger)oorlog of revolutie, waarin burgers op zoek gaan naar nieuwe verbanden en politici volgens De Swaan handig inspelen op al langer, soms al eeuwen, be- staande identificaties. (De Swaan legt erg de nadruk op de leidende rol van politici bij het aanwijzen van de zondebok en minder op het feit dat ressentiment autonoom kan ontstaan in bijvoorbeeld buurten, waarna politici veel meer een volgende rol spelen.)

Uit de vele gruwelijke voorbeelden die De Swaan beschrijft (in Sovjet-Rusland, China onder Mao, Indonesië, India en Pakistan, Bosnië, et cetera) blijkt dat die compartimentalisering talloze gradaties kent: van het ja- renlange proces van uitsluiting onder de nazi’s tot de plotselinge, openlijke geweldsgolf in Rwanda. En dat verzwakt in zekere zin zijn verklaringsmodel. Ja, in alle gevallen was sprake van uitsluiting. Maar ook in Nederland worden groepen door populisten apart gezet. Is Nederland daarom op weg naar een genocide? Daar komt volgens De Swaan waarschijnlijk nog veel meer bij kijken. Maar wat precies, en is er een kantelpunt te vinden waarop een samenleving onvermijdelijk richting massavernietiging drijft? Die vragen blijven onbeantwoord.

Het interessantste bewaart De Swaan tot het laatst. Volgens hem worden massamoordenaars niet alleen ‘gecreëerd’ door de situatie waarin ze verzeild raken, ze hebben wel degelijk ook bepaalde persoonlijkheidskenmerken. Hoewel daar nog ontstellend weinig onderzoek naar is gedaan, doet De Swaan een eerste poging ze te benoemen: de meeste massamoordenaars zijn, door genen en/of levensloop bepaald, ‘minder tot medelijden geneigde mensen’ die ook het idee hebben dat alles hun maar overkomt. Ze voelen zich bo- vendien sterk verbonden met de eigen kleine groep (ze zijn ‘goede huisvaders’) maar staan opvallend onverschillig tegenover anderen. Het gaat om minieme verschillen met andere mensen, ze zijn geen psychopaten, maar in het proces van compartimentalisering dat een moordzuchtige maatschappij doormaakt, haken velen af en komen zij onvermijdelijk bovendrijven als, zeg, kampcommandant.

En als het gemoord zelfs hun te erg wordt, blijkt volgens De Swaan uit sommige dadergetuigenissen, dan comparti-mentaliseren ze gewoon van binnen verder, dan was het ‘een andere ik’ die al die gruwelijkheden beging. Alleen díe ‘ander’ hebben ze dan weer niet de nek omgedraaid (Henk van Renssen 2014).

Mentaliseren en emotioneel leven

Psychoanalytici hebben kritiek op de nadruk die gelegd wordt op mentalisatie omdat er overdreven veel aandacht gegeven zou worden aan cognitie. Dat is een misverstand. Mentalisatie is procedureel van aard en grotendeels niet-bewust. Dat wil zeggen dat het zich voor het belangrijkste deel buiten onze bewuste controle voltrekt, automatisch, in reactie op de talloze sociale gebeurtenissen om ons heen. Het is niet louter cognitief en bovendien zijn de cognitieve aspecten nauw verbonden met de affectieve. Mentaliseren is voor het belangrijkste deel een intuïtieve, snelle emotionele reactie. Gevoelens in onszelf en onze indrukken van de gevoelens van anderen voorzien ons van een aanzienlijke hoeveelheid informatie over de mentale toestanden die ten grondslag liggen aan gedrag (Damasio, 2003). Waarschijnlijk stelt het ervaren van de affectieve toon van een interactie ons in staat om relatief complexe keuzen te maken tussen verschillende overtuigingen. Als we bijvoorbeeld iemand als bedreigend ervaren, kan dat bij ons tot relatief complexe theoriëen over hun vijandige bedoelingen leiden.

Mentaliseren helpt ons ook bij het reguleren van onze emoties. Emoties houden direct verband met het verwezenlijken van specifieke wensen of behoeften of het mislukken daarvan. Overtuigingen over bereikte doelen of gerealiseerde wensen zullen onvermijdelijk een emotionele reactie oproepen. Kinderen begrijpen emotionele toestanden nog voor ze kennis of overtuigingen begrijpen. Jonge kinderen zijn gepredisponeerd om de wereld te leren kennen via een vertrouwde volwassene (Gergely & Csibra, 2003). De emotionele stemming van de volwassene in relatie tot een specifieke ervaring kan het jonge kind aanwijzingen geven over veiligheidsaspecten. Meer algemeen kan men zeggen dat het kind verwacht dat het allerlei soorten kennis over de wereld krijgt via de geest van iemand die het vertrouwt.

Men kan het niet-bewuste aspect van mentaliseren gemakkelijk over het hoofd zien. Voor zoiets simpels als het houden van een gesprek moeten we de geestestoestand van onze gesprekspartner in de gaten houden. Als we soepel reageren op de emoties van de ander zal ons gesprek probleemloos verlopen. Bij een ingenieus onderzoek toonden Steimer-Krause en collega’s (1990) aan dat we automatisch de emotionele toestanden van onze gesprekspartner spiegelen, waarbij we onze houding, gezichtsuitdrukkingen en stembuigingen aanpassen. Zo is het mogelijk om het karakteristiek afgevlakte affect van chronisch schizofrenen te diagnosticeren op grond van de gezichtsuitdrukkingen van een niet-schizofreen persoon die in gesprek is gewikkeld met iemand met schizofrenie, zelfs als de niet-schizofrene persoon niet op de hoogte is van die diagnose.

De impliciete mentalisatie van onze eigen handelingen is een emotionele toestand (Damasio, 2003), die wordt gekarakteri-seerd door het besef dat we een handelend persoon zijn (Marcel, 2003). In het algemeen geeft het besef dat ons gedrag wordt gemotiveerd door mentale toestanden ons een gevoel van continuïteit en controle, die de subjectieve beleving van handelend persoon of ‘ik-heid’ veroorzaakt die ten grondslag ligt aan ons identiteitsbesef. We hebben de simultane ervaring en kennis van emotie als gementaliseerde affectiviteit om- schreven. Veel dynamische therapieën streven naar bewustwording van de eigen affecten, terwijl men in die emotionele toestand blijft en men die toestand als betekenisvol beschouwt. Wij denken dat gementaliseerde affectiviteit cruciaal is voor de regulering van emoties, dat wil zeggen dat als we er niet over beschikken, het een aanzienlijke inperking met zich zal meebrengen in het vermogen om onze affecten te identificeren, te moduleren en te tonen (Fonagy et al., 2002). Allen (2006) concludeert dat mentaliseren impliciet een prereflectief gevoel van verbondenheid met het handelende zelf met zich meebrengt: ‘Men heeft het gevoel dat men een emotionele, betrokken handelende persoon is.’

Ontwikkeling

De wijze van mentaliseren komt voor het belangrijkste gedeelte tot stand binnen de eerste jaren van onze ontwikkeling met name binnen de zogenaamde hechtingsrelatie met de “primary caregivers”,  d.w.z.  het contact met onze eerste verzorgers. Latere relaties met “peer”genoten,  de familie- en kenniskring- moduleren deze processen,  die cruciaal zijn voor de vorming van onze identiteit, van ons karakter, onze mentale flexibiliteit en weerbaarheid: “resilience”.

Samenvatting doelstelling PROMENT

De doelstelling van de stichting Proment is om mensen, zowel autochtonen als allochtonen,  bewuster en weerbaarder (empowerment) te maken met name op het niveau van interculturele communicatie zodat ze adequater om kunnen gaan met “vreemden” i.c. mensen met een andere culturele achtergrond. Omdat de migranten, met name de asielzoekers en vluchtelingen  in de regel in een kwetsbaardere  positie zitten dan de autochtonen richt PROMENT zijn aandacht primair op deze populatie.

In het navolgende gedeelte zal concreter en specifieker in gegaan worden op de diverse aspecten van resilience,  weerbaarheid en hoe deze specifiek te verbeteren zijn.

Ook zal (volgt nog……) beschreven worden hoe het focus van Proment daarbij gericht is op de genoemde mentalisatie processen en daarmee precies op de Achilleshiel van de kwetsbare interactie tussen migranten en autochtonen.

Ook zal (volgt nog… ) besproken worden hoe genoemde mentalisatieprocessen al aangetast en ondermijnd kunnen zijn door traumatische gebeurtenissen zoals oorlogsgeweld en hoe hiermee om te gaan.

Methode

Verbeteren van de algehele weerbaarheid (resilience)

Proment heeft als uitgangspunt dat wij er als mens zijn, voor alle mensen vanuit een gelijkwaardige positie.

Wij willen  de gemeenschappelijke en coöperatieve onderneming tussen mensen van diverse culturele  afkomst bevorderen.

Wij willen dit doen vanuit een intermenselijke betrokkenheid met het accent op het stimuleren van die activiteiten die de bewustwording en weerbaarheid van mensen kunnen vergroten.

Het woord dat in de internationale literatuur voor dit laatste fenomeen gebruikt wordt is “resilience”.

“Resilience” is complex, multidimensioneel en dynamisch  van karakter. Het woord verwijst naar  de eigenschap om onder druk, stress,  door te buigen, zoals een jonge tak, die niet breekt maar terugveert en doorgroeit (Vaillant, 2002). Het verschijnsel is uitgebreid onderzocht  en beschreven door o.a. Southwick et al. 2005, Rutter, 2006 en Walsh, 2007).

Ook voor de Nederlandse situatie is “resilience” als model geïntroduceerd en geoperationaliseerd (Laban et al. 2010).

© 2025 Stichting Proment